Ten Katemarkt
‘Sjooooon!’ krijst zijn vrouw vanachter de kraam. ‘Hebben wij nog zo’n lekker pittig kaasie van laatst?’ Alhoewel de afstand van de stoep tot de voorkant van hun kraam verwaarloosbaar is, gilt ze alsof hij aan de andere kant van de markt staat. ‘Zou je iets specifieker kunnen zijn? Dat pittige kaasie van laatst zegt me namelijk geen ene moer’, antwoordt Sjon. Hij staakt het opstapelen van de kratten achter de kraam en loopt naar de voorkant.
Daar staat Joop. En van hun vaste klanten. Bijna even breed als lang door de drie truien die hij aanheeft. Zijn enorme jas van spijkerstof eroverheen zorgt dat hij nog pompeuzer oogt. Zenuwachtig staat hij voor hun kraam. ‘Zeg dat dan mens. Dat het voor Joop is. Dan snap ik tenminste wat je bedoelt.’ Snauwt Sjon. ‘Alles goed Joop?’ informeert Sjon. De man knikt. Zenuwachtig wacht hij tot de kaas met zijn groene aderen gereed is. ‘Zo. Een lekker pittig stuk kaas. Eet smakelijk alvast hè.’ Joop overhandigt een bedrag aan Sjon. Een bedrag dat met de week meer symbolisch wordt. De muntjes, afkomstig uit Joop zijn handpalm, voelen nat aan.
Sjon kijkt hoe de man zich een weg baant door de menigte. Een van de vertrouwde gezichten van de markt. De Ten Katemarkt die al bestaat sinds 1912. ‘Wat een lieverd is het ook hè?’ zegt Sil. Hij knikt. De man die met zijn truien en zijn spijkerjasje uit de jaren zestig niet de man meer lijkt en is die hij vroeger was, loopt de hoek om. ‘Zal ie ons volgende week nog herkennen?’ vraagt Sil. Iedere week kijkt Joop glaziger uit zijn ogen. Hij ziet er steeds onverzorgder uit en wordt steeds stiller. Het is een raadsel wat zich in zijn hoofd afspeelt. Terwijl Sjon zijn schouders ophaalt weet hij wel beter. Joop komt niet meer terug.